Bouw - 1600 - 1699 0000.0011

 

Literatuur

 

- Kolman, Chr.J., Naer de eisch van 't werck. De organisatie van het bouwen te Kampen, 1450-1650. Utrecht (Matrijs), 1993. [435 blz. ISBN 90.5345.036.X].

- Balen, Koen van & Bert van Bommel & Rob van Hees & Michiel van Hunen & Jeroen van Rhijn & Matth van Rooden, Kalkboek, het gebruik van kalk als bindmiddel voor metsel- en voegmortels in verleden en heden. Zeist (RDMZ), 2003. [296 blz. ISBN 90.72691.36.9]. Hierin: blz. 63-64 (“Kalk in de zeventiende eeuw volgens Perrault”)

- Hollestelle, Johanna, "Uit de bouwrekening van Middachten, 1695-1698". In: De stenen droom. Opstellen over bouwkunst en monumentenzorg, opgedragen aan Coenraad Liebrecht Temminck Groll. Zutphen (Walburg), 1988. [328 blz. ISBN 90.6011.586.4], blz. 187-195

- Beelen, Hans & Nicoline van der Sijs, "Architectuur, bouwkunde en bouwkunst". In: Onze Taal, (maandblad van het Genootschap Onze Taal), [ISSN 0165.7828], 09-2017 [jrg. 86, nr 9], blz. 24 (Over de oorsprong van de genoemde woorden. 'Architectuur' komt van het Latijnse 'architectura', en dat van het Griekse 'arkhitektonia': bouwmeester, architect. Dat woord is een samenstelling van 'arhi-': opper-, eerste en 'tecton': timmerman, scheepsbouwer. "Architectuur werd dus beschouwd als de techniek bij uitstek, als de moeder van alle kunsten." De term werd in het Nederlands voor het eerst gebruikt in 1539 door Coecke, hofschilder van Karel V, in zijn vertaling van Vitruvius De architectura. Als synoniemen voor 'architect' gebruikte hij overbouwmeester, timmermeester en bouwmeester. In 15e-eeuwse bouwrekeningen komen voor opperwerkmeester, werkmeester, meesterwerkman en opperregeerder. In de 17e eeuw werd als synoniem gebruikt bouwkunst. Ca 1700 ging men onderscheid maken tussen bouwkunst voor de theoretische wetenschap, en bouwkunde voor de praktische bekwaamheid.)